zaterdag 31 maart 2012

Remedie tegen ‘handelingsverlegenheid’ bij Jeugdzorg!


Veldhuijzen van Zanten lanceert handboek over gegevensuitwisseling voor Jeugdzorgwerkers

http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/jeugdzorg/documenten-en-publicaties/brochures/2011/06/29/privacytool-gegevensuitwisseling.html

Onderstaand bericht is alweer een aantal maanden oud.
Nieuwsbericht | 29-06-2011

Een spoorboekje dat moet leiden tot minder handelingsverlegenheid bij professionals in de Jeugdzorg. Staatssecretaris Marlies Veldhuijzen van Zanten (VWS) lanceerde vandaag Samenwerken in de jeugdketen; een instrument voor gegevensuitwisseling.

Dit handzame boekje moet hulpverleners helpen bij het zetten van de juiste stappen wanneer zij zich zorgen maken over de ontwikkeling van een jongere. Hulpverleners kunnen aan de hand van vragen afwegen of informatie uitwisselen met andere hulpverleners in het belang van de jongere is.
Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten gaf aan dat het afwegen van informatie-uitwisseling en samenwerken onderdeel zou moeten zijn van het handelen van iedere hulpverlener die met de zorg voor jeugd te maken heeft. Met als gevolg dat handelingsverlegenheid verdwijnt en er rust ontstaat in de hoofden van de professionals. Dit instrument brengt privacy en de ethiek van het vak van de zorg voor jeugd dichtbij elkaar. En dwingt de professional deze vraagstukken niet uit de weg te gaan.
De staatssecretaris sprak de hoop uit dat het boekje bij alle professionals die met jeugd te maken hebben op het bureau belandt of dat het in de broekzak en handtas overal mee naartoe wordt genomen. Zodat ze meer en beter samenwerken, wat de jongeren ten goede komt.

Documenten en publicaties

'Samenwerken in de jeugdketen'

Brochure | 05-07-2011 | VWS

Het bericht is een aantal maanden oud. Wauw! Geeft dit boekje eindelijk de aanwijzingen hoe de Jeugdzorger zijn werk beter kan doen? Voorkomt het de fouten die mijn GV’s gemaakt hebben en nog steeds maken? Zal het niet alleen ‘rust in het hoofd’ van de GV’s geven, maar ook onze familie? 
De staatssecretaris hoopt dat het boekje ‘op het bureau belandt of dat het in de broekzak en handtas’ meegenomen wordt.

Welke betekenissen vind ik in het woordenboek bij ‘verlegenheid’: 
* Iemand kan in verlegenheid gebracht worden. De betekenis van verlegenheid is dan veel meer dat iemand merkt dat hij/zij niet zo goed was ingevoerd in het onderwerp als gedacht 
* Iemand die een bepaald standpunt naar voren brengt, maar dit onvoldoende weet te onderbouwen in een gesprek, wordt in verlegenheid gebracht.
Herkenbaar! Overkomt mij, en ik denk iedereen wel eens.
Wat is er specifiek te vinden over het begrip ‘handelingsverlegenheid’? In het woordenboek niets. Dus maar even op Google kijken. Bij ‘zorgenwelzijn.nl’ wordt het als volgt omschreven:
* Handelingsverlegenheid houdt in dat de professional niet handelt of weet te handelen ondanks dat er zorgen of signalen zijn over de betreffende jeugdige en/of ouders. 
* Handelingsverlegenheid ontstaat uit onvermogen om (nog) adequaat te handelen en komt voort uit aarzelingen bij de professional zelf.

Herkenbaar? Jazeker, en de Staatssecretaris heeft er een oplossing voor. Dit handboekje!

Profiteer van de voordelen van dit instrument! Daar zit dus muziek in.
Als een ware ‘coach’ biedt Veldhuijzen van Zanten het aan. 
Het is een instrument om te leren omgaan met ‘je handelingsverlegenheid’. 

Het lijkt wel een faalangst reductietraining:
* Meer zelfvertrouwen 
* Minder stress en zorgen 
* Makkelijker en beter omgaan met uitdagingen
* Jezelf durven zijn bij anderen 
* Innerlijke rust door te leren loslaten
‘Dit instrument brengt privacy en de ethiek van het vak van de zorg voor jeugd dichtbij elkaar!’

Uit het boekje:

Wanneer gebruikt u dit instrument?
U gebruikt dit instrument als u zich zorgen maakt over een gezonde en veilige ontwikkeling van een jongere. En als u op een systematische en zorgvuldige manier wilt afwegen of samenwerking en informatie uit -wisselen met andere betrokken professionals in het in het belang van de jongere is. Ook als dit betekent dat inbreuk op de privacy van de jongere en/of zijn ouders wordt gemaakt.
Het gaat dan bijvoorbeeld om het zoeken van contact met andere professionals, een melding aan de Verwijs Index Risicojongeren of het verifiëren van een vermoeden van kindermishandeling.
Dit instrument is een aanvulling op een aantal andere documenten en instrumenten die een handreiking bieden bij afwegingen rondom privacy-aspecten. Zoals de Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling voor organisaties en zelfstandige beroepsbeoefenaren,
de Meldcode Kindermishandeling van de KNMG; het standpunt van de KNMG en de LHV over de VIR; de KNMG Richtlijn Omgaan met Medische Gegevens.

Uit het boekje:

Een beschrijving van het afwegingskader. 
Aan de hand van dit afwegingskader kunt u uw af- en overwegingen maken of afstemming en samen - werking met andere betrokken professionals in het belang van de jongere is, ook als dit betekent dat inbreuk op de privacy van de jongere wordt gemaakt;
Een aantal vragen dat u kan helpen om uw zorgen over een gezonde en veilige ontwikkeling van een jongere te concretiseren;
Drie afwegingen, die in feite een stappenplan vormen. Bij het maken van uw af- en overwegingen kunt u gebruik maken van het afwegingskader. De eerste afweging gaat om het al dan niet uitwisselen van gegevens:

Afweging 1: 

Wil ik mijn (vermoeden van) zorgen bespreken met andere betrokken professional(s)?

Als u tot de conclusie komt dat u uw (vermoeden van) zorgen (niet anoniem) wilt bespreken met andere betrokken professionals, en de ouders en/of de jongere stemmen niet in met deze aanpak, komt u bij de tweede afweging:

Afweging 2: 

Wil ik de bezwaren van de ouders en/of de jongere terzijde leggen?

Als u tot de conclusie komt dat u (ondanks bezwaren van de ouders en/of de jongere) uw (vermoeden van) zorgen wilt bespreken met andere professionals, volgt een derde afweging:

Afweging 3: 

Wil ik de ouders en/of de jongere achteraf informeren over het bespreken van de zorgen met andere betrokken professional(s)?

Omdat wij passagiers zijn in de Jeugdzorgtrein heb ik het hele spoorboekje gelezen.  Zal dit een eind maken aan alle stremmingen en ontsporingen? Zullen zaken nu in het juiste spoor gezet worden? Zullen de wissels nu echt omgezet worden om ongelukken te voorkomen? 

Na lezing heb ik het idee, dat er weer hard aan de noodrem getrokken moet worden. We blijven afhankelijk van de vermoedens, interpretaties, indrukken van jeugdzorgwerkers die buitensporig veel buiten hun boekje gaan in hun ‘proces van afwegingen’ maken.

Y.B.


     
                  
           Terug naar Alle artikelen Jeugdzorg Dark horse


Meldcode leidt tot misstanden

Bron RTV Rijnmond

Riagg: 'Meldcode leidt tot misstanden'

De Riagg Rijnmond stelt dat de meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling nu al tot misstanden leidt. Volgens directeur Jos Lamé wordt de privacy in enkele gevallen ernstig aangetast.
"Dossiers van cliënten worden vrijelijk uitgewisseld en rondgestuurd naar Jan en alleman. Daarin staan heel persoonlijke gegevens, die absoluut binnen de hulpverlening moeten blijven”.


Subsidie stopgezet

Lamé zei dat woensdag op de rechtbank Rotterdam, waar Riagg en de gemeente Rotterdam tegenover elkaar stonden. De Riagg weigert de meldcode te ondertekenen. Rotterdam heeft daarom drie ton aan subsidies stopgezet. De instelling stapte naar de rechter om het intrekken van de subsidie ongedaan te maken.

Jos Lamé hamert al jaren op de vertrouwensband tussen hulpverleners en cliënten. De meldcode druist volgens hem in tegen het beroepsgeheim. "Psychiaters en therapeuten zijn geen opsporingsambtenaren".De gemeente Rotterdam zei tijdens de rechtszaak dat de code geen verplichting betekent voor hulpverleners om vermoedens van geweld direct door te geven. "Wij willen dat hulpverleners doortastender worden, want maar een heel klein deel van de kindermishandelingen komt aan de oppervlakte”.

Politieke dwang


Volgens de Riagg staat ook voor haar de veiligheid van het kind voorop. "We melden ook volop”, zegt Lamé. "Maar dat moet een afweging van de hulpverlener zijn en niet onder dwang van de politiek. Nu dreig je als instelling afgerekend te worden op het aantal meldingen”.Hij denkt dat veel organisaties in Rotterdam de meldcode alsnog hebben getekend, omdat zij anders geen subsidie meer kregen. "Die meldcode is een politiek instrument en beslist niet door de beroepsgroep ontwikkeld”. Volgens de gemeente is de meldcode een succes en is de Riagg het buitenbeentje.

De Rotterdamse rechtbank zal binnen zes weken beslissen of de gemeente de subsidie al dan niet terecht heeft ingetrokken.


                     
                       
            Terug naar Alle artikelen Jeugdzorg Dark horse


Wij doen niet aan waarheidsvinding

NRC Handelsblad Jeugdzorg: "Wij doen niet aan waarheidsvinding" - zondag 29 mei 2011

Jeugdzorg besluit zonder geldige reden tot uithuisplaatsing. Kinderrechters baseren zich op een ‘niet-pluisgevoel'. „Wij doen niet aan waarheidsvinding.”

Door Peter Prinsen


Oud-advocaat en specialist in het familierecht.



Het weghalen van een kind bij de ouders door Jeugdzorg gebeurt altijd op een verraderlijke manier. Hun kind, dat er niets van begrijpt en in paniek raakt, wordt vervoerd naar een locatie die maanden geheim wordt gehouden. Ter voorbereiding op het eerste contactmoment met de ouders – een week of drie later, een uurtje per twee weken, onder toezicht op het kantoor van Jeugdzorg – wordt het kind belast met een strikte geheimhoudingsplicht, zodat het oudercontact al die maanden beladen is met angst voor versprekingen.

In een professioneel ogend rapport van Jeugdzorg lezen de ouders enkele weken later wat zij in de fax van Jeugdzorg aan de kinderrechter ook al hadden zien staan: „jarenlange kindermishandeling” als „hypothese”, maar tot hun verontwaardiging zien zij dat de hypothese zonder onderzoek als vaststaand ‘feit' in het rapport is vermeld. Hun advocaat maant zijn cliënten om Jeugdzorg vooral niet tegen te spreken.


Wijzen ouders toch op de onjuistheid van de beschuldigingen, dan krijgen zij van Jeugdzorg te horen: „Daar gaat het niet om in het jeugdrecht. Waarheidsvinding behoort niet tot onze taak.” Wijzen zij erop dat hun kind niets mankeert en het voortreffelijk doet op school, dan lezen zij tot hun verbijstering in een volgend rapport: „Het kind komt over als een zwaar beschadigd meisje als gevolg van jarenlang huiselijk geweld. Juist het feit dat zij ogenschijnlijk niets mankeert en ‘gewoon meedoet op school', zou gezien kunnen worden als zorgelijk. Hieruit blijkt namelijk dat zij al jaren rondloopt met een groot geheim en dit nooit met iemand heeft kunnen delen.”

Wijzen zij op de innerlijke tegenstrijdigheid – „Komt over als zwaar beschadigd” en „mankeert ogenschijnlijk niets” – dan is het antwoord weer: „Daar gaat het niet om in het jeugdrecht. Waarheidsvinding is niet onze taak.”

Kaarten zij het aan bij de externe klachtencommissie (voorgezeten door een kinderrechter), dan opent de voorzitter de zitting met de woorden: „Vooraf moet ik u erop wijzen dat het in het jeugdrecht niet gaat om waarheidsvinding.” Klagen zij bij de Raad voor de Kinderbescherming over het klakkeloos overnemen van evidente onzin, dan krijgen zij te horen: „In het jeugdrecht gaat het niet om waarheidsvinding.” Komen zij bij de kinderrechter, dan opent ook die de zitting (achter gesloten deuren) met de woorden: „Vooraf moet ik u erop wijzen dat het hier niet gaat om waarheidsvinding.”

De Bezwaarschriftencommissie Jeugdzorg rechtvaardigt het niet doen aan waarheidsvinding aldus: „Bij de verslaglegging worden de verschillende meningen niet gepresenteerd als feiten, maar is sprake van een duidelijke bronvermelding”. Dit is een drogreden. Bronvermelding brengt de waarheid niet dichterbij, omdat de ‘bronnen van Jeugdzorg' vooral Jeugdzorg zelf is en verder ontoegankelijk zijn.

Het uithuisgeplaatste kind dat volgens Jeugdzorg steevast zegt de ouders niet meer te willen zien. Een collega-Jeugdzorgwerker die zijn ‘hypothese' heeft geformuleerd. Een arts of leerkracht die zich heeft laten strikken en nu zelf met een integriteitsprobleem zit. Een ter afdekking telefonisch geraadpleegde psychiater wiens mening is gevraagd, maar die het kind of de ouders niet kent. Rapporten van ‘ketenpartners' die de stellingen van Jeugdzorg als uitgangspunt hebben genomen voor hún onderzoek en rapport.

Onderscheid maken tussen feiten en meningen is een kwaliteitskenmerk van een professionele organisatie. Meningen moeten gebaseerd zijn op deugdelijk vastgestelde feiten. Blijken die later niet te kloppen, dan moet de mening kunnen worden bijgesteld en gevolgen ongedaan worden gemaakt. Jeugdzorg schermt ermee dat kinderen thuis gevaar lopen als we hoge eisen gaan stellen aan het bewijs. Daarom moet het ‘niet-pluis-gevoel' van de jeugdzorgwerker voldoende zijn. Altijd wordt de zaak van het vermoorde meisje Savanna erbij gehaald, maar die toont nu juist aan hoe onbetrouwbaar het pluis-of-niet-pluisgevoel van de jeugdzorgwerker is.

Het niet-pluis-gevoel mag niet langer de reden zijn om kinderen uit huis te plaatsen

De niet-pluis-opvatting steunt niet op de wet. Art. 255 BW: „De kinderrechter kan hangende het onderzoek de minderjarige voorlopig onder toezicht stellen indien dit dringend en onverwijld noodzakelijk is. Hij bepaalt de duur van dit voorlopig toezicht op ten hoogste drie maanden en kan de beslissing te allen tijde herroepen”. Let op de woorden ‘dringend' en ‘onverwijld' en dan nog geen spoeduithuisplaatsing, maar een spoedondertoezichtstelling.

Alleen in evidente noodgevallen mag worden opgetreden, maar slechts ter bezwering van de acute crisissituatie. Dat moet in elk geval kortstondig zijn en er moet waarheidsvinding op volgen. Dat volgt al uit de betekenis van de wettelijke term ‘onderzoek'. Die term kan op niets ander gericht zijn dan op de waarheid omtrent het onderzochte geval. Dat moet leiden tot een redelijke vorm van bewijs. Dat is iets anders dan een ‘niet-pluis-gevoel' of de categorische slogan „wij doen niet aan waarheidsvinding”, die in de praktijk gemeengoed blijkt te zijn. Het bewaken van de waarheid in de democratische rechtsstaat is wettelijk een taak en een plicht van de kinderrechter. Achter gesloten deuren verzaken kinderrechters die plicht.

De problemen zijn onhoudbaar. De brandbrief van de Rotterdamse jeugdrechtadvocaten dateert alweer van december 2008. Een studiedag volgde, en in februari 2010 een rondetafelgesprek met een deels sceptische Commissie Jeugd en Gezin. In de Tweede Kamer klinkt de roep om Jeugdzorg op te heffen. Vervanging van de Jeugdzorg door een organisatie met een nieuwe naam – Centra voor Jeugd en Gezin – zoals de Voogdijraden werden vervangen door de Kinderbescherming, leidt alleen maar tot een nieuw orgaan met mensen „met dezelfde mensenstreken”. Maatregelen moeten niet alleen zijn gericht op de uitvoerders, zoals gezinsvoogden en hun leidinggevenden maar op de gezagsdragers die in de rechtsstaat verantwoordelijk zijn voor het boven tafel komen van de waarheid: kinderrechters. Kinderrechters die de waarheid niet bewaken moeten voor een in te voeren openbare ‘waarheidskamer' kunnen worden gebracht.

Dit artikel werd gepubliceerd in NRC Handelsblad op Zaterdag 19 maart 2011, Opinie en Debat, pagina 46 – 47

Gerelateerde artikelen


Kinderrecht is krom
Bron: http://misdaadjournalist.web-log.nl/misdaadjournalist/2011/03/maandag-21-maart-waar-is-advocaat-toenbreker-gebleven-waarheidsvinding-bij-jeugdzorg-spookboek-melchers.html?cid=6a01348065ce1a970c014e86e31fe0970d: Maandag 21 maart 2011

Een nieuwe lente, een oud geluid: bij jeugdzorg doet 'waarheidsvinding' er niet toe.

Of een beschuldiging waar is, doet er bij kinderrechter niet toe, die doet niet aan waarheidsvinding. Schrijft oud-advocaat en specialist in het familierecht Peter Prinsen, NRC.
"Het weghalen van een kind bij de ouders door Jeugdzorg gebeurt altijd op een verraderlijke manier. Hun kind, dat er niets van begrijpt en in paniek raakt, wordt vervoerd naar een locatie die maanden geheim wordt gehouden. Ter voorbereiding op het eerste contactmoment met de ouders – een week of drie later, een uurtje per twee weken, onder toezicht op het kantoor van Jeugdzorg – wordt het kind belast met een strikte geheimhoudingsplicht, zodat het oudercontact al die maanden beladen is met angst voor versprekingen."

"In een professioneel ogend rapport van Jeugdzorg lezen de ouders enkele weken later wat zij in de fax van Jeugdzorg aan de kinderrechter ook al hadden zien staan: „jarenlange kindermishandeling” als „hypothese”, maar tot hun verontwaardiging zien zij dat de hypothese zonder onderzoek als vaststaand ‘feit' in het rapport is vermeld. Hun advocaat maant zijn cliënten om Jeugdzorg vooral niet tegen te spreken.

Wijzen ouders toch op de onjuistheid van de beschuldigingen, dan krijgen zij van Jeugdzorg te horen: „Daar gaat het niet om in het jeugdrecht. Waarheidsvinding behoort niet tot onze taak.” Wijzen zij erop dat hun kind niets mankeert en het voortreffelijk doet op school, dan lezen zij tot hun verbijstering in een volgend rapport: „Het kind komt over als een zwaar beschadigd meisje als gevolg van jarenlang huiselijk geweld. Juist het feit dat zij ogenschijnlijk niets mankeert en ‘gewoon meedoet op school', zou gezien kunnen worden als zorgelijk. Hieruit blijkt namelijk dat zij al jaren rondloopt met een groot geheim en dit nooit met iemand heeft kunnen delen.”

Wijzen zij op de innerlijke tegenstrijdigheid – „Komt over als zwaar beschadigd” en „mankeert ogenschijnlijk niets” – dan is het antwoord weer: „Daar gaat het niet om in het jeugdrecht. Waarheidsvinding is niet onze taak.”

Kaarten zij het aan bij de externe klachtencommissie (voorgezeten door een kinderrechter), dan opent de voorzitter de zitting met de woorden: „Vooraf moet ik u erop wijzen dat het in het jeugdrecht niet gaat om waarheidsvinding.” Klagen zij bij de Raad voor de Kinderbescherming over het klakkeloos overnemen van evidente onzin, dan krijgen zij te horen: „In het jeugdrecht gaat het niet om waarheidsvinding.” Komen zij bij de kinderrechter, dan opent ook die de zitting (achter gesloten deuren) met de woorden: "Vooraf moet ik u erop wijzen dat het hier niet gaat om waarheidsvinding."

Aldus (een deel van) het artikel in NRC. Het zal velen een zorg zijn: 'Wij voeden onze kinderen goed op, ze zullen niet voor niks uit huis zijn gehaald.' Dat is in veel gevallen natuurlijk ook zo, maar dat er zó weinig aan waarheidsvinding wordt gedaan blijft schokkend.
We worden toch allemaal al belazerd waar we bij zijn, de meeste journalisten denken ook niet verder dan hun neus lang is. Tamelijk prominent nieuws, stond vorige week in alle kranten: uit een bepaald onderzoek bleek dat er iets grondig mis was met (als ik me goed herinner) het doen van aangifte. In 'zoveel procent' zou het helemaal fout gaan.

Wat blijkt? Het 'onafhankelijke rapport' is opgesteld door een bureau dat gespecialiseerd is op dit gebied en dat - als het hiervoor wordt ingeschakeld - zelf het hele probleem kan oplossen. Slim gedaan, zo blijf je aan het werk voor de goedbetalende overheid, maar waar zijn de waakhonden (van de pers)?


               
         Terug naar Alle artikelen Jeugdzorg Dark horse


Glossy en inhoudsloos jaarverslag 2010 Jeugdzorg zorgelijk

Zaterdag 2 juli 2011

‘Zelfstandig worden, op eigen benen staan, gaat vaak van auw. Maar niet bij Jeugdzorg Nederland,’ zo kondigt Jeugdzorg haar eigen jaarverslag 2010 aan. Wie het jaarverslag leest, begrijpt waarom er geen ‘auw’ aan te pas komt. Het is een inhoudsloos marketingwerkje. Jeugdzorg heeft de aanhoudende kritiek vanuit de politiek en de maatschappij niet aangepakt om een professionaliseringsslag op inhoud en kundigheid door te maken. Jeugdzorg heeft zich vooral een nieuwe ‘look en feel’ aangemeten.

‘Het jaar waarin MOgroep Jeugdzorg ‘haast organisch’ transformeerde naar Jeugdzorg Nederland.’ Het jaarverslag beschrijft naar eigen zeggen dat er een jaar lang intensief aan de nieuwe organisatie is gebouwd. ‘Daarna stond er een zelfstandige vereniging, met een eigen naam, een eigen huisstijl en een eigen website. Politiek en samenleving vragen de jeugdzorg dan ook voortdurend om verantwoording en transparantie,’aldus de wervingstekst op hun nieuwe website.

Evaluatie Wet op de Jeugdzorg
In het Jaarverslag Jeugdzorg 2010wordt verrassend genoeg echter geen enkele verantwoording afgelegd of transparantie geboden. Het is een verzameling van glossy interviews met kek geklede bestuurders die hun visie ter berde brengen. Zo ‘onthult’ Hans Kamps’ namelijk hoe Jeugdzorg Nederland haar visie in het regeerakkoord kreeg. Nergens een inhoudelijke bijdrage over hoe een nieuwe opbouw van een inhoudelijk fundament van de ondersteuning en zorg voor jeugdigen en/of hun opvoeders binnen hun sociale context met waar nodig een integrale aanpak van de problematiek wordt ingeleid, zoals de evaluatie van de Wet op de Jeugdzorg als huiswerkopdracht meegaf.
Deze opdracht tot transformatie van de Jeugdzorg stond ook niet op zich. De transformatie op de Jeugdzorg werd beoogd in samenhang met omvangrijke decentralisatieoperaties rond de AWBZ, werken naar vermogen en de invoering van passend onderwijs. ‘De Centra voor Jeugd en Gezin worden daarbij als spilvoorziening op lokaal niveau gezien.’ Dit terwijl onlangs bekend werd deze centra niet functioneerden. Honderden gemeenten hebben de afgelopen jaren geïnvesteerd in de Centra voor Jeugd en Gezin, maar velen worden alweer gesloten: er is geen animo. In een jaar tijd bezochten slechts 24 inwoners van Deventer een van de drie inlooppunten voor Jeugd en Gezin. Volgens de gemeente Deventer waren de medewerkers uitsluitend bezig aanwezig te zijn. Het Jaarverslag 2010 rept hier geen woord over.

Wij van WC eend…

Het voorbeeld van de Centra Jeugd en Gezin is een schoolvoorbeeld van de denkwijze van Jeugdzorg. Ze ontwikkelen hun beleid achter het bureau en staren zich vervolgens blind op de eigen visie. Niemand binnen Jeugdzorg vraagt zich blijkbaar af wat de hulpbehoevende nodig heeft. In mei 2011 verscheen er wel een publicatie van de Inspectie Jeugdzorg. Hierin rapporteerden zij dat Jeugdzorg onderdeel Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK’s) ‘over het algemeen bruikbare adviezen en consulten geven aan beroepskrachten’. Van de beroepskrachten was 85 procent tevreden met het verkregen advies of consult.
‘De inspectie beveelt de AMK’s aan om via interne analyse en extern (tevredenheids-) onderzoek de eigen werkwijze en de bruikbaarheid van adviezen en consulten regelmatig te evalueren. Daarnaast presenteert de inspectie in haar rapport een aantal ‘best practices’ bij de verschillende AMK’s, zodat andere AMK’s hier een voorbeeld aan kunnen nemen.’
Maar beroepskrachten zijn geen ‘cliënten’ van Jeugdzorg of de AMK’s. Vindt echte evaluatie van de kwaliteit van de Jeugdzorg immers niet plaats onder kinderen en ouders? Bijvoorbeeld onder uithuisgeplaatste kinderen en ouders die onder ‘toezicht’ staan. Hoe vergaat het hen? Sluit de geboden hulp aan? Wordt er echt door Jeugdzorg naar hen geluisterd en met hen gebouwd aan een betere toekomst voor hun kind? Of zijn ze gewoon het volgende adresje op de wachtlijst die met ongepaste dwang door de molen moeten? Een kleine zoekopdracht <<Jeugdzorg>> op YouTube levert de geinteresseerde een schokkend beeld op over hoe de instantie werkelijk wordt beleefd in Nederland. Zo rijst eens te meer de vraag: heeft dergelijke ‘zorg’ wel effect?

Parlementaire zelfreflectie Jeugdzorg

Pierre Heijnen deed dit jaar namens de Tweede Kamer onderzoek naar het functioneren van Jeugdzorg. Zijn werkgroep deed onderzoek naar de brede problematiek van de jeugdzorg en voerde tientallen gesprekken met een kleine honderd betrokkenen: cliënten, bestuurders, gezinsvoogden en ambtenaren van het programmaministerie voor Jeugd en Gezin. ‘Er zijn heel veel, vaak tegenstrijdige feiten, meningen en adviezen aan de orde gesteld,’ schetst het onderzoeksrapport.
‘Werkers, maar ook ouders en jongeren, lopen in het huidige stelsel tegen structurele belemmeringen aan die de uitvoering van de zorg bemoeilijken,’ aldus het rapport. Problemen als van het kastje naar de muur verwezen worden, lange wachttijden, teveel hulpverleners die werken binnen één gezin, te weinig tijd voor daadwerkelijke zorg aan het kind, nog te weinig bewezen effectieve behandelmethoden die worden toegepast, grote regel- en verantwoordingsdruk voor de werkers en teveel en te complexe en gescheiden financieringsstromen.’ Het rapport liegt er niet om.

Fundamentele benadering moet veranderen

Tegen al deze problemen zijn goede bedoelingen alléén niet opgewassen’ aldus de werkgroep Heijnen. Vanaf het begin was het de werkgroep duidelijk dat de onvrede over het functioneren van de jeugdzorg ook een fundamentele benadering vergt. Deze onvrede komt deels voort uit de alsmaar oplopende aantallen kinderen die een vorm van hulp of zorg nodig (lijken te) hebben. ‘We moeten onszelf, als samenleving, de vraag stellen waarom we bepaalde risico’s of afwijkend gedrag niet meer willen en/of kunnen accepteren. Als de samenleving dergelijke mechanismen kan doorbreken, zou dat een broodnodige ontlasting van een behoorlijk overspannen sector kunnen betekenen.’

RMO

De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling presenteert soortgelijke conclusies in hun aanbevelingsbrief, een bevrijdend kader voor jeugdzorg (april 2011) en concludeert daarnaast dat de besluitvorming van de bureaus Jeugdzorg niet gestuurd worden door het (willen) bieden van kwalitatieve zorg, maar dat deze onderhevig zijn aan perverse, financiële prikkels. ‘Momenteel hebben de vele financiers een eigen systematiek, die onvoldoende overeenkomt met de uitvoeringswerkelijkheid en bovendien gepaard gaat met diverse perverse prikkels (alleen al te zien aan de jaarlijkse groei van indicaties en uitgaven),’ aldus het RMO.

Ernstige zorgen geuit

Het jaarverslag 2010 van Jeugdzorg brengt vooral één ding naar voren. De maatschappij heeft zeer ernstige zorgen geuit over de Jeugdzorg, maar Jeugdzorg weigert hand in eigen boezem te steken en lijkt de essentie van de opdracht ook niet te begrijpen. Jeugdzorg heeft geen imagoprobleem dat opgelost kan worden met een nieuwe ‘look en feel’ en een kekke glossy met wijdloopse bestuurdersvisies. Jeugdzorg verkeert in een fundamentele crisis die – naar blijkt – voorlopig nog niet is opgelost.

Reactie Jeugdzorg Nederland

Mevrouw Tukkers van de branchorganisatie Jeugdzorg Nederland benadrukte dat dit jaarverslag niet het cijfermatig jaarverslag is van Jeugdzorg en/of de AMK’s. Zij verklaarde dat het vooral bedoeld is om de mensen achter de branchorganisatie meer zichtbaar te maken bij de voor hen relevante doelgroepen en dat zij er als organisatie alles aan doen om de bestaande problematiek in de Jeugdzorg op te lossen.

Bron: Jolanda Clement voor MedicalFacts



                   Terug naar Alle Artikelen Jeugdzorg Dark horse:
C http://jeugdzorg-darkhorse.blogspot.com/2012/03/index-artikelen-jeugdzorg-dark-horse.html

Belangrijkste verschillen tussen Al-Qaeda en Jeugdzorg

1. Al-Qaeda doet wel wat ze belooft.

2. Al Qaeda laat er geen misverstand over bestaan hoe ze werkelijk denkt over haar doelwit.

3. Al-Qaeda kent geen significante verschillen tussen haar reclameboodschappen en haar echte werkwijze.

4. Al-Qaeda maakt haar slachtoffers meteen af. Jeugdzorg laat haar slachtoffers in leven om ze psychisch te laten lijden.

5. Al-Qaeda heeft wél goed getraind personeel.

6. Al-Qaeda werkt niet samen met school, huisarts, GGD, CJG, consultatiebureau, je buren, je ex, je schoonouders en de Eerste Hulppost om haar doelwit binnen haar bereik te krijgen.

7. Al-Qaeda maakt mensen alleen bang als dat écht nodig is.

8. Al-Qaeda eist de verantwoordelijkheid op voor wat ze gedaan heeft.

9. Al-Qaeda staat wel officieel geregistreerd als terreurnetwerk.







                        
       Terug naar Alle artikelen Jeugdzorg Dark horse


Huisarts verstrikt in leugens AMK

http://www.novosite.nl/editor/assets/clejo/Medisch%20Contact%20-%20Arts%20verstrikt%20in%20leugens%20AMK.pdf

Maak als arts nooit een afspraak met het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) dat gegeven informatie geheim blijft. Het AMK kan zo’n afspraak ‘in het belang van het kind’aan de laars lappen en daar sta je dan met je goede fatsoen.

Het werd in onderstaande zaak van kwaad tot erger. Het AMK had de huisarts telefonisch gevraagd of de ouders mogelijk een gevaar vormden voor de kinderen als zij werden ingelicht over een voorgenomen uithuisplaatseing. Het meldpunt beloofde daarbij geheimhouding. Door wat de arts vertelde ontstond de vrees voor bedreiging van de kinderen. Zij werden daarom binnen enkele dagen uit huis gehaald. De huisarts kwam de ouders op het dramatische moment vol empathie te hulp., maar vertelde niet over haar gesprek met het AMK. Ook niet toen de ouders uit de rechterlijke stukken konden lezen welke dubbelrol hun huisarts feitelijk had gespeeld. Een gesporek weigerde de arts aan te gaan en zij beëindigde – nota bene op advies van de rechtsbijstandverzekeraars – eenzijdig de behandelovereenkomst met de ouders.

De kinderen gingen overigens na zes maanden weer naar huis, nadat de vermoedens van kindermnishandeling ongegrond waren gebleken. De huisarts werd berispt. Haar spagaat was duidelijk maar ze had veel sneller en adequater uit het moeras van leugens moeten stappen. Daar heb je lef voor nodig, maar ook dat mag toch van een arts worden verwacht?

B.V.M. Crul, arts
Mr. D.Y.A. van Meersbergen, jurist KNMG

Het Regionaal Tuchtcollege voor de
Gezondheidszorg te Eindhoven d.d.
31 mei 2010

(ingekort door redactie MC)

Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 22 juli 2009 binnengekomen klacht van A en B, wonende te C, klagers, tegen D, huisarts, werkzaam te C, wonende te E, verweerster, gemachtigde mr. E.J.C. de Jong te Utrecht.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Op 27 maart 2007 meldde het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) aan de Raad voor de Kinderbescherming, hierna: de raad, dat  er ernstige risicofactoren waren in
de ontwikkeling van de kinderen van klagers. De Raad achtte het van essentieel belang dat klagers van hun kinderen (op dat moment 4 respectievelijk 6 jaar oud) gescheiden werden. Op verzoek van de raad heeft een medewerkster van het AMK op 27 maart 2007 telefonisch contact opgenomen met verweerster, huisarts van het gezin, met de vraag in welke mate
van de ouders een dreiging naar de kinderen zou uitgaan als de raad hen zou confronteren met de noodzaak de kinderen ter observatie uit huis te plaatsen. In de onderbouwing van
het verzoek van de Raad aan de kinderrechter is over het antwoord van verweerster het volgende vermeld:

‘Als moeder hoort van de voornemens de kinderen te plaatsen, dan zal moeder een
onverschillige houding aannemen: “Het kan me allemaal niks meer schelen.” Het
is bekend dat moeder daarnaast impulsief handelt. Het valt niet uit te sluiten dat
zij de kinderen en zichzelf iets aandoet. Dit impulsief en zonder overleg handelen
blijkt bijvoorbeeld uit het feit, dat moeder de laatste 2 dagen haar zoon alleen ORS
(water en zout/geen verdere voeding) gegeven heeft, zonder overleg met de huisarts,
terwijl zij wel wekelijks op gesprek komt bij de huisarts. De huisarts probeert moeder op
deze manier nog in goede banen te leiden.’

Uit de mededelingen van verweerster concludeerde de Raad in de onderbouwing
van het verzoek dat gegronde vrees bestond dat indien de Raad en AMK bij het geplande gesprek met de ouders zonder medeneming van de kinderen uit het gezin zouden
vertrekken, voor de kinderen extra ziekmakende activiteiten ondernomen zouden kunnen worden, die de dood tot gevolg zouden kunnen hebben en dat, gelet op wat verweerster
aangaf, viel te voorzien dat in het gesprek van de raad en AMK met de ouders de situatie kon escaleren, zodat de kinderen veilig gesteld dienden te worden.Op 29 maart 2007 werden de beide kinderen van klagers bij beslissing van de kinderrechter voorlopig onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst.Die dag is de uithuisplaatsing geëffectueerd. Tijdens het bezoek
van de Raad en AMK hebben klagers verweerster gebeld, die daarop is gekomen en klagers bijstand heeft verleend. Op 31 maart 2007 ontvingen klagers de stukken van de rechtbank, waarin zij het hiervoor geciteerde verslag van het telefoongesprek tussen verweerster en de vertegenwoordiger van AMK lazen. Naar aanleiding van dit verslag namen klagers op 1 april 2007 telefonisch contact op met verweerster en confronteerden haar met haar uitlatingen.

In dat gesprek ontkende verweerster, die in het telefoongesprek met de medewerkster van
het AMK had afgesproken dat haar antwoorden niet zouden worden gebruikt, de gewraakte uitlatingen. Afgesproken werd dat klagers de gerechtelijke stukken bij verweerster zouden afgeven. Verweerster beloofde het te zullen uitzoeken en terug te bellen als zij meer wist.
Ongeveer een uur later vond weertelefonisch contact plaats waarin verweerster te kennen gaf dat zij even met rust gelaten wilde worden en bezorging van de stukken niet nodig was.

De beide telefoongesprekken zijn, buiten medeweten van verweerster, door klagers opgenomen. Verweerster heeft vervolgens telefonisch contact opgenomen met de medewerkster van AMK en haar herinnerd aan de afspraak dat haar antwoorden niet gebruikt zouden worden, maar de reactie was dat het belang van de kinderen zwaarder woog.

Op 10 mei 2007 heeft een gesprek tussen klagers en verweerster plaatsgevonden. Verweerster heeft daarbij – wederom – ontkend dat zij de gewraakte uitlatingen had gedaan. Klagers hebben verweerster een schriftelijke bevestiging van dit gesprek gezonden, met verzoek de
bevestiging voor akkoord te tekenen. Op dit verzoek heeft verweerster gereageerd met een verzoek om te bellen voor een gesprek in verband met haar ‘twijfels over onze behandelingsovereenkomst voor mij als huisarts’.

In een brief van 28 mei herhaalden klagers hun verzoek en deelden mee dat hun vertrouwen in
verweerster als huisarts ongeschonden was. Bij brief van 6 juni 2007 herhaalde verweerster haar verzoek aan klagers om te bellen voor een afspraak. Bij brief van 27 juli 2007 meldden klagers aan verweerster dat inmiddels ook aan verweerster het in opdracht van de Raad opgestelde psychiatrisch rapport over klagers als ouders bekend was en dat het misschien goed was naar aanleiding daarvan nog eens over de gang van zaken te praten ofwel schriftelijk te communiceren, waarbij klagers nogmaals aangaven dat de vertrouwensband
wat klagers betreft nog ongeschonden was. Verweerster heeft daarop niet meer gereageerd.

Tot dat gesprek is het nooit gekomen. Op zeker moment hebben klagers via hun telefoonbeantwoorder een bericht van Bureau Jeugdzorg ontvangen dat vanaf dat moment een ander hun huisarts was.

Na ongeveer zes maanden zijn de kinderen van klagers weer thuis gekomen. De vermoedens jegens klagers waren ongegrond gebleken.

3. Het standpunt van klagers en de klacht

De klacht houdt de navolgende onderdelen in:

a) Verweerster heeft niet de waarheid verteld over haar rol bij de uithuisplaatsing.

b) Als verweerster, zoals zij stelt, misbruikt is door de raad/AMK had zij in het belang van de  
     kinderen adequate maatregelen moeten treffen om het misbruik recht te zetten.

c) Zonder overleg of uitleg heeft verweerster klagers laten overschrijven naar een andere
    praktijk.
d) (…)

e) Ook nadat de kinderen weer thuis waren geplaatst, hebben klagers meermalen om een
    gesprek met verweerster gevraagd, maar dat is steeds afgewezen.

4. Het standpunt van verweerster

Op 27 maart 2007 werd verweerster gebeld door een medewerkster van AMK. Zij kondigde aan dat de kinderen van klaagster op korte termijn uit huis zouden worden geplaatst.
Aan verweerster werd gevraagd wat haar mening daarover was en hoe naar haar verwachting klagers daarop zouden reageren. Verweerster had bemerkt dat klaagster een groot vertrouwen in haar had en ook veelvuldig een beroep op haar deed.

Ondanks dat er zeer vermoedelijk redenen waren om aan te nemen dat er sprake was van een bedreigende situatie voor de kinderen, leek het verweerster van groot belang dat zij een relatie zou behouden met klagers en de kinderen. Dit heeft zij ook jegens de medewerkster van
AMK naar voren gebracht, die de visie van verweerster onderschreef. Afgesproken werd dat hetgeen verweerster met haar besprak niet genoteerd noch anderszins gebruikt zou worden. Vanaf dat moment belandde verweerster in een spagaat. Hetgeen over het besprokene tussen
verweerster en AMK is vermeld in de onderbouwing van het verzoek van de raad is juist, maar niet woordelijk en ook niet volledig weergegeven. Er is ook gesproken over de vraag of bij klaagster mogelijk sprake zou kunnen zijn van het münchhausensyndroom ‘by proxy’.
Verweerster heeft gezegd dat klaagster naar haar idee veel kenmerken vertoonde die bij dit
syndroom kunnen passen, hetgeen door de medewerkster van AMK werd bevestigd.

Op 29 maart 2007 kreeg verweerster bericht dat de uithuisplaatsing die dag zou plaatsvinden; zij heeft dit niet aan klagers laten weten. Die middag werd zij gebeld door klaagster.
Klaagster was in paniek en vertelde dat de kinderen zouden worden meegenomen; zij vroeg of verweerster wilde komen. Aangekomen trof verweerster een dramatische situatie aan.

Vertegenwoordigers van de Raad en AMK gaven te kennen dat geen discussie mogelijk was en dat de kinderen op dat moment uit huis zouden worden geplaatst. Verweerster heeft getracht klaagster te kalmeren en heeft geholpen met het inpakken van kleding en spullen voor de kinderen. Na het vertrek van den kinderen is verweerster nog geruime tijd gebleven.

Op zondag 1 april 2007 werd verweerster door klaagster gebeld. Het bleek dat verweerster in de stukken van de rechtbank werd genoemd. Verweerster heeft klaagster laten weten dat
er naar haar idee sprake moest zijn van een vergissing; zij kon, gelet op haar afspraak met AMK, naar haar mening geen mededeling doen over haar gesprek met de medewerkster
van AMK. Verweerster zegde toe de volgende dag een en ander uit te zoeken. Een uur later belde klaagster opnieuw en is ongeveer hetzelfde besproken.

Op 2 april 2007 kreeg verweerster de bevestiging dat haar gesprek van 27 maart met de medewerkster van AMK toch was genoteerd en aan de rechter bekend was gemaakt, maar zijdens AMK werd gezegd dat het belang van de kinderen had genoopt tot het gebruiken van de informatie van verweerster. Daarnaast werd verweerster uitdrukkelijk geadviseerd om jegens klagers te ontkennen dat er contact was geweest, dit alles om de vertrouwensrelatie met klagers te behouden. Verweerster heeft dit advies opgevolgd. De spagaat werd zo steeds groter. Verweerster kon geen open en eerlijke houding meer aannemen en kon daarom het door klagers opgemaakte gespreksverslag niet accorderen.

Dit alles leidde ertoe dat er geen vertrouwensrelatie meer tussen klagers en verweerster bestond. Verweerster kon het niet meer opbrengen om als huisarts van klagers te functioneren. Achteraf realiseert verweerster zich dat zij openheid had moeten betrachten, maar op dat moment zag zij geen andere oplossing. Dat heeft ook geleid tot het, in overleg met de
rechtsbijstandverzekeraar, beëindigen van de geneeskundige behandelingsovereenkomst.
Verweerster heeft een andere huisarts voor klagers gevonden.Verweerster heeft het niet meer kunnen opbrengen om op de brief van klagers van 27 juli 2007 te reageren.

5. De overwegingen van het college

Ad klachtonderdeel a.

Verweerster had de door haar gestelde afspraak met de medewerkster van AMK, die erop neerkwam dat haar informatie voor haar patiënten verborgen zou blijven, niet moeten maken en zij had niet volgens deze afspraak mogen handelen. Haar kan niet kwalijk worden
genomen dat zij, gelet op de belangen van de kinderen, klagers niet onmiddellijk heeft ingelicht over haar rol bij de uithuisplaatsing, maar dat werd anders toen de uithuisplaatsing had plaatsgevonden. De gevreesde dreiging voor de kinderen bestond toen immers niet meer en verweerster had vanaf dat moment geen enkele valide reden meer om haar rol jegens klagers te verzwijgen en, sterker nog, in strijd met de waarheid te ontkennen. Dit levert vanaf dat moment niet alleen een schending op van de bij een geneeskundige behandelingsovereenkomst behorende informatieverplichting maar vooral een wezenlijke schending van het vertrouwen dat een patiënt in zijn hulpverlener behoort te kunnen
stellen. De handelwijze van verweerster is ook in strijd met de (geest van) de
meldcode van de KNMG, die uitgaat van het informeren van de ouders, zodra dat op verantwoorde wijze mogelijk is. Juist het door verweerster voorgestane belang van het behoud van de relatie met klagers had haar moeten doen besluiten om, toen dat zonder de gevreesde schade voor de kinderen mogelijk was, deze openheid te geven. Haar feitelijk handelen
heeft een averechts effect gehad. Het college merkt nog op dat verweerster over de gang van zaken op en omstreeks de uithuisplaatsing geen aantekeningen heeft gemaakt in het medisch dossier hetgeen zij, ook op grond van de meldcode, wel had behoren te doen. Het louter maken van niet tot het dossier behorende ‘persoonlijke aantekeningen’, zoals
verweerster het ter zitting noemde, is onvoldoende en onjuist.

Ad b.

Dat verweerster misbruikt is door de raad/AMK in de door klagers
bedoelde zin, te weten dat de raad/AMK de door verweerster verstrekte
informatie op onjuiste wijze heeft weergegeven, is feitelijk onjuist
gebleken, zodat dit onderdeel van de klacht ongegrond is.

Ad c.

Ingevolge artikel 7: 460 BW kan de hulpverlener, behoudens gewichtige redenen, de behandelingsovereenkomst niet opzeggen. Verweerster kan zich niet beroepen op de door haar aangevoerde gewichtige redenen voor de opzegging, nu deze redenen in feite bestaan uit een zeer lang (tot aan het verweerschrift) volgehouden leugenachtig optreden van verweerster jegens klagers. Daarnaast moet het college vaststellen dat een deugdelijke opzegging niet heeft plaatsgevonden; in plaats van met klagers een gesprek aan te gaan, zoals klagers dat bij brief van 27 juli 2007 hadden verzocht, heeft verweerster ervoor gekozen in het geheel niet op deze brief, waarin nog eens het vertrouwen in verweerster werd uitgesproken, te reageren en zonder enig overleg met klagers de beëindiging van de relatie te bewerkstelligen, van welke beëindiging klagers niet via verweerster, maar via een op hun telefoonbeantwoorder ingesproken boodschap van Bureau Jeugdzorg moesten kennisnemen. Het behoeft
geen betoog dat een hulpverlener dit zo niet behoort te doen. Dit onderdeel van de klacht is gegrond.

Ad d. (…)

Ad e.

Als niet door verweerster betwist staat vast dat zij, ook nadat de kinderen weer thuis waren geplaatst, ondanks herhaald verzoek niet is ingegaan op het verzoek met klagers te praten. Het college is van oordeel dat klagers, eens te meer nadat duidelijk was geworden dat de tegen hen gerezen vermoedens onjuist waren, recht hadden op een dergelijk gesprek en dat verweerster hen dit ten onrechte, tot op de dag van vandaag, heeft onthouden. Dat klagers zonder medeweten van verweerster twee telefoongesprekken met verweerster hebben opgenomen, maakt dit oordeel niet anders. Ook dit onderdeel van de klacht is gegrond.

De maatregel.

Gelet op de ernst, de duur en de meervoudigheid van de gegrond verklaarde verwijten zal het
college een berisping opleggen. Om redenen aan het openbaar belang ontleend, zal deze beslissing worden gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant en ter publicatie worden aangeboden aan Medisch Contact.

6. De beslissing

Het college:
- verklaart de klachten gegrond als in
de rechtsoverwegingen omschreven;

- berispt verweerster; - (…)

Aldus beslist door mr. H.P.H.
van Griensven, als voorzitter,

mr. P.J.M. van Wersch, als lid-jurist,

A.F.A. van de Reepe, C.M.F. van
Roessel, M.Ch. Doorakkers, als ledenberoepsgenoten,

in aanwezigheid
van mr. N.A.M. Sinjorgo, als secretaris,
en in het openbaar uitgesproken
op 31 mei 2010 in aanwezigheid van de secretaris.


                 
         Terug naar Alle artikelen Jeugdzorg Dark horse


Pamflet: Een Omstreden Staat van Dwangverpleging, gezinsinterventie in Nederland

Een filosofische lezing door Jolanda Clement
 
Een gezinsinterventie is een (al dan niet met geweld) ingrijpen door de overheid, of een in naam van de overheid opererende, of aan de overheid gelieerde organisatie, in een gezin, zonder dat de gezinsleden hierom gevraagd dan wel toestemming voor hebben gegeven. Vaak is het gepropageerde doel van de interventie een einde te maken aan vermoedelijke kindermishandeling en/of kinderverwaarlozing ofwel het beëindigen van een vermoedelijk schenden van de universele mensen- en/of kinderrechten van gezinsleden door één of meerdere andere gezinsleden.

Gezinsinterventies zijn juridisch omstreden. Keuzevrijheid, zelfbeschikking en eigen verantwoordelijkheid zijn volgens de universele mensenrechten niet uitholbaar[1]. Mensen zijn vrij om een levensstijl te praktiseren die past bij hun morele overtuiging en wensen en zij zijn vrij om hun kinderen volgens deze morele overtuiging en wensen op te voeden. Tenzij er in het gezin sprake is van een strafbaar feit in de zin van aantoonbaar geweld – ongeacht in welke vorm of mate – is er in de justitiële zin absoluut geen rechtvaardige grond tot strafrechtelijke vervolging van een mogelijke pleger middels inquisitie op levensovertuigingen of preventieve gezinsinterventie. Toch behoren gezinsinterventies in Nederland tot de orde van de dag.

Gezinsinterventies zijn in Nederland een alternatief voor (uitgestelde) rechtsvervolging geworden. Hoe kan het dat de overheid zich met overmacht en (soms) geweld schuldig maakt aan het schenden van de mensenrechten om vermoedelijke mensenrechtenschending te beëindigen? En hoe kan het dat ondanks dat er geen enkele juridische grond of aangetoond bewijs pleitend voor gezinsinterventies is, of bewijzen dat gezinsinterventie helpt, er dagelijks kinderen bij hun ouders vandaan en uit hun vertrouwde omgeving worden gerukt?
Om het ontstaan van dit fenomeen te verklaren is een aantal historische ontwikkelingen aan te dragen:

1. Het afknabbelen van de ouderrechten door de overheid (leerplichtwet 1969);
2. De explosieve ontwikkeling van het maatschappelijke- en psychosociale zorgdenken in het onderwijs;
3. De oneigenlijke integratie van de zorginstellingen in het rechtssysteem en het wegvallen van grenzen tussen die
    twee;
4. Het tijdperk van wachtlijstenpolitiek en risicoanalyses in de jeugdzorg;
5. Perverse prikkels in de jeugdzorg.

Afknabbelen van ouderrechten

[Het is een fundamenteel uitgangspunt in ons rechtsstelsel dat kinderen door hun ouders worden verzorgd en opgevoed en dat ouders het ouderlijk gezag over hun kinderen uitoefenen[2]. Het ouderlijk gezag omvat zowel het recht als de verplichting van ouders om hun kinderen op te voeden. Artikel 1:247 Burgerlijk Wetboek (hierna: ‘BW') omschrijft dit recht en deze plicht als volgt:

‘1. Het ouderlijk gezag omvat de plicht en het recht van de ouder zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden.

2. Onder verzorging en opvoeding worden mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. […]'

Uit de woorden ‘geestelijk welzijn' en ‘het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid' volgt dat ouders tevens moeten zorgdragen voor het onderwijs van hun kinderen. De zorg en verantwoordelijkheid voor het onderwijs van minderjarige kinderen liggen op grond van het BW dan ook primair bij de ouders, en niet bij de staat.[3]Ouders hebben daarbij het recht om die verplichting uit te voeren in overeenstemming met hun pedagogische overtuigingen, waaronder niet alleen strikt opvoedkundige overtuigingen vallen, maar ook godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuigingen (… ).][4]

Leerplichtwet ‘69

Aan het eind van de jaren zestig viert de ideaal van de verzorgingsstaat hoogtij. De Leerplichtwet van 1969 wordt van kracht. Na meer dan tweeduizend jaar wordt het ouders verboden om zelf zorg te dragen voor de scholing van hun kind. Door de verbeterde kwaliteit van het onderwijs is het aantal kinderen dat thuis vrij wordt opgeleid afgenomen en besluit het centrumrechtse kabinet De Jong dat alleen de staat het kind nog mag opleiden.
Het belangrijkste bezwaar in het parlement tegen (t)huisonderwijs was dat het ‘in sociaal opzicht' ondeugdelijk was, omdat thuis onderwezen kinderen ‘geen sociaal contact met leeftijdgenoten [hebben]'. Bij huis-onderwijs wordt een kind ‘zijn natuurlijke leefgemeenschap, de gemeenschap met andere kinderen en de schoolgemeenschap, onthouden.' Op school wordt veel aan ‘karaktervorming gedaan' en het sociale verkeer in de school heeft een ‘opvoedend effect'. Sindsdien kunnen ouders alleen aan hun verplichtingen uit de Leerplichtwet 1969 voldoen door hun kind een school te laten bezoeken (...)[5]

Toe-eigening van absolute opvoedmacht

Wat begint als een nobel streven van het kabinet De Jong naar een ideaal van uniformiteit en gelijke kansen voor kinderen in Nederland, is anno 2011 uitgegroeid tot een rampscenario voor vele ouders en een blok aan het been van alle opvolgende kabinetten. Als gevolg van de Leerplichtwet 1969 is de staat ineens algeheel verantwoordelijk voor de toekomst van jeugdig Nederland. Ouders mogen hooguit nog een ‘zuil' kiezen, maar de inhoud van de lesstof, het tempo van leren, de kwalificatie-eisen aan het kind – alle macht is aan de overheid.
Deze bijgevolg toe-eigening van de absolute opvoedmacht door het kabinet De Jong in 1969 is moreel verwerpelijk in twee opzichten. Ouders worden ten eerste beknot in hun onderwijsrechten en plichten zoals deze verwoord zijn in het Burgerlijk Wetboek, de Universele Rechten van de Mens en de EVRM. Ten tweede impliceert de overheid met de Leerplichtwet van 1969 ‘beter dan de ouder' te zijn als het aankomt op het verzorgen van kwalitatief onderwijs voor het kind. Een totalitaire dwangmaatregel van een groep Nederlanders die middels democratische verkiezingen zijn aangeduid als gezaghebbend, over een andere groep Nederlanders, die niet middels democratische verkiezingen zijn aangeduid als gezaghebbend, maar van wie onomstotelijk niet kan worden uitgesloten dat zij deze kwaliteiten om gezag te dragen, dan wel kwalitatief onderwijs voor hun kind te verzorgen, niet hebben.
Wat expliciet wordt aangeduid als een systeem van gelijke kansen, is impliciet een totalitaire overheersing van de ene (groep) Nederlander(s) op de (kinderen van) de willekeurige andere (groep) Nederlander(s).

De explosieve ontwikkeling van het maatschappelijke- en psychosociale zorgdenken in het onderwijs

De Leerplichtwet van 1969 heeft grote gevolgen voor de overheid. Immers, zoals we vandaag de dag weten, bestaat passend onderwijs niet. Prof. Luc Stevens stelt dat het schoolsysteem voor ruim een derde van de kinderen in het geheel niet voldoet.[6]En leraren op drie van de tien scholen in het basisonderwijs slagen er niet in de hoeveelheid leertijd aan te passen aan de behoeften van individuele leerlingen.[7]
Al deze individuele zorg aan kinderen die niet aan het overheidskwalitarium voor het onderwijs voldoen komt als gevolg van de leerplichtweg 1969 onder de vleugels van door overheid geïnitieerde zorgentiteiten. Zo schieten er begin jaren '80 een recordaantal MOK-scholen uit de grond (Moeilijk Opvoedbare Kinderen) en vervolgens ZMOK-scholen (Zeer Moeilijk Opvoedbare Kinderen). De maatschappelijke zorgsector wordt gelieerd aan het basisonderwijs en voortgezet onderwijs. Er ontstaan ambulante zorgloketten, onderwijsbegeleidingsdiensten en de logopedist, de remedial teacher en de (school)dokter komt voortaan in het klaslokaal. Voor kinderen die anders zijn of anders leren, die vroeger in de werkplaats van ome Jan een vak kregen bijgebracht, volgen harde tijden. Zij voldoen niet, worden uitgesloten en worden van de ene zorgzuil in de andere geplaatst.

Van zuilen naar clusters

In de jaren '80 tot aan de eeuwwisseling, volgt een explosieve ontwikkeling van de psychologie en pedagogiek, de diagnostiek door deze groep binnen scholen op naam en kosten van de overheid en de daarop geïnitieerde hulpverlening. De MOK- en ZMOK-scholen worden afgeschreven als ‘te kort door de bocht.' Het religieuze denken en onderwijs breekt af. Het Nederlandse zuilensysteem verzandt en langzamerhand verschijnen er clusterscholen en indicatiecommissies die mogen zeggen wie er naar de clusterscholen mogen. De nieuwe scholen bieden zorg aan kinderen met moderne afwijkingen, zoals beschreven in de nieuwe overheidsbijbel: de DSM IV. Kinderen met ADD, ADHD, PDD-NOS, Autismespectrum stoornissen (ASS), hechtings- en bindingsstoornissen, verlatingsangst en bindingsangst of Borderline (e.a.).
Er zijn scholen voor kinderen met een gedeeltelijke of volledige lichamelijke of verstandelijke handicap, scholen voor blinden en kinderen met dyslexie of dyscalculatie of kinderen die een ratjetoe van al deze stoornissen hebben. Het systeem groeit uit tot een onbestuurbaar gedrocht dat miljarden verslorpt zonder dat er verbetering van de kwaliteit van zorg of van het aangeboden onderwijs in het algemeen optreedt. In tegendeel. De uitstroom van goed functionerende zorgleerlingen daalt. De kwaliteit van het onderwijs is sinds 1969 schrikbarend verslechterd. Schaalvergroting en begrotingsproblemen monden uit in massaklassen, onderbetaalde en ondergekwalificeerde leerkrachten en machtsmonopolies onder stedelijke scholengemeenschappen en ROC's.

Teloorgang van het onderwijs

[Onderwijskundigen concludeerden in 2007 naar aanleiding van een studie dat leerlingen de afgelopen twintig jaar onder de maat presteren. Paul van Dam, voormalig hoofd afdeling basisonderwijs van het Cito, wilde dat er bij een parlementair onderzoek naar de oorzaken van het lage kennisniveau van scholieren wordt gezocht. Sjoerd Karsten, onderwijssocioloog bij het SCO Kohnstamminstituut in Amsterdam, valt hem bij. Van Dam analyseerde twintig jaar Periodieke Peilingen van het Onderwijsniveau, dat werd uitgevoerd door het Cito. Rekenen, lezen, taal en topografie, in bijna alle vakken scoren leerlingen onder de maat. De normen zijn vastgesteld door een panel van onderwijzers, pabo-docenten en inspecteurs.

Eerder dat jaar signaleerde de Onderwijsraad al dat tien tot achttien procent van de leerlingen op de basisschool onder zijn niveau presteert. Dat kinderen te weinig leren, wijt Van Dam vreemd genoeg niet aan de kwaliteit van de juffen en meesters die soms zelf niet eens fatsoenlijk kunnen rekenen. „De overheid is nalatig. In de wet staat nergens wat leerlingen na acht jaar basisschool moeten weten.”][8]

Een onvermijdelijk gevolg van het falen van het totalitaire onderwijssysteem is de groeiende bemoeienis van het maatschappelijk werk en de zorgentiteiten. De overheid weigert iedere vorm van zelfreflectie over de gevolgen van de zorgonteigening van 1969 op de Nederlandse ouders en neemt diepere maatregelen. Immers, kansen en bedreigingen beginnen niet op school, maar thuis. Zo volgt in 2005 de Wet op de Jeugdzorg. [Deze wet beoogt hulp te bieden aan jongeren en ouders bij het oplossen van opgroei- en opvoedproblemen. Het bureau Jeugdzorgstaat centraal in de wet. Dit bureau beoordeelt of jeugdzorg nodig is en zorgt voor aansluiting op jeugdhulpverlening, de jeugdgeestelijke gezondheidszorg en justitiële jeugdinrichtingen. Ook behoren tot de taken van het bureau gezinsvoogdij, jeugdreclassering en het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling. De provinciesubsidieert het bureau Jeugdzorg.][9]

De oneigenlijke integratie van de zorgentiteiten in het rechtssysteem en het wegvallen van grenzen tussen die twee

Zo integreren de zorgentiteiten eerst in het onderwijs en vervolgens in het rechtsgebied. Er ontstaan multidisciplinaire overleggen tussen zorg, onderwijs en justitie. Bureaus halt, jeugdpreventieteams en jeugdzorg zitten geregeld om tafel met elkaar. Leraren worden bij ‘probleemgevallen' betrokken.
Dan prevaleert het ‘voorkomen-is-beter-dan-genezen'. Burgers worden aangemoedigd om te bellen en melden. Ruikt u onraad? Heeft u een Niet-puis-gevoel? Meld misdaad anoniem, bel het Algemeen Meldpunt Kindermishandeling. De overheid propageert er op los. In plaats van de verantwoordelijkheid terug te geven aan de steeds machtelozer en passiever wordende ouder, legt de overheid en zijn zorgentiteiten de verantwoordelijkheid naar de medeburgers van Nederland. Niet de ouders zelf, maar buren en leraren moeten zorgen voor de kinderen.

De kentering van de ideale verzorgingsstaat naar een staat van totalitaire dwangverpleging

Daarnaast veranderen de verhoudingen tussen politie, justitie en zorgentiteiten drastisch. Waren de handelingen van justitie en politie in het verleden a priori geschoeid op de universele en Nederlandse rechtsbeginselen, inmiddels maakt Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming de dienst uit in de rechtzaal. Geen enkele jeugdzorger wordt geacht zich met juridische aspecten bezig te houden, daarvoor zit politie en justitie in het multidisciplinair overleg. In de praktijk ligt dit anders. AMK behandelt de melding, de Raad voor de Kinderbescherming doet nader onderzoek en een advies, justitie bekrachtigd zonder ommezien. Er komt geen wetboek of bewijslast aan te pas en ouders staan totaal machteloos.
Na de zaak Savanna is de oneigenlijk toebedeelde verantwoordelijkheid aan zorgentiteiten van de staat over de ‘kinderen van Nederland' compleet. Jeugdzorg was aansprakelijk voor het sterven van Savanna. De daders waren verantwoordelijk en werden fysiek gestraft, maar de Nederlandse bevolking, haar overheid, hield een dynamische entiteit aansprakelijk voor het geval.

Het tijdperk van wachtlijstenpolitiek en risicoanalyses in de Jeugdzorg

Een telefoontje van de buurman van drie huizen verder en het Algemeen Meldpunt Kindermishandeling licht het doopceel. Vals melden is niet strafbaar, lasterlijk melden ook niet. Ieder risico moet uitgesloten worden. Iedereen is schuldig totdat het tegendeel is bewezen. In de trein kijken mensen met buikpijn naar de noodrem – hopende dat ze hem nooit hoeven te gebruiken. Misbruik wordt immers bestraft. Dat de emotionele schade van een valse, lasterlijke of loze melding bij het Algemeen Meldpunt Kindermishandeling vele malen groter is dan wanneer er aan de noodrem van een trein wordt getrokken, lijkt de overheid niet te deren. De zorgentiteiten worden geleefd door risicoanalyses en ontwrichten een recordaantal gezinnen.
Een aantal jeugdadvocaten kwam eind 2008 in actie, Mr Ir Peter Prinsen, oudadvocaat familierecht reageerde eveneens met een Commentaar op de Brandbrief van bezorgde jeugdrechtadvocaten:
Een rechtsstaat voor het kind?

Op 4 december 2008 zond een aantal Rotterdamse advocaten een brandbrief aan de Rotterdamse rechtbank. De advocaten verweten de kinderrechters dat zij Jeugdzorg en Kinderbescherming te snel machtigen kinderen uit huis te plaatsen. De maatregel van uithuisplaatsing is van "ultimum remedium” geworden tot "voorbehoedsmiddel voor potentiële schade”, en dat nog wel op basis van een "onzorgvuldige werkwijze”, aldus de jeugdrechtadvocaten.
De lichtvaardige uithuisplaatsingtendens zou het gevolg zijn van het zogenoemde "Savannaeffect”.
Savanna was de vierjarige peuter die in 2004, bezweken onder mishandeling door haar moeder, dood in de kofferbak van moeders auto gevonden werd. Die gebeurtenis bracht een storm van protest teweeg: hoe kon dit gebeuren onder de ogen van Savanna's gezinsvoogdes! Jeugdzorg wist echter al deze publiciteit handig aan te wenden ten eigen bate: "Meer geld moeten wij hebben voor meer gezinsvoogden!” Maar meer geld leidt, hoe goed ook bedoeld, onafwendbaar tot meer en lichtvaardiger ondertoezichtstellingen in plaats van tot meer zorgvuldigheid.

Toen korte tijd later in de Maas een in stukken gesneden meisje werd gevonden mobiliseerde de Rotterdamse wethouder Geluk zijn collega's van de andere grote steden want, zo luidde zijn hysterische boodschap, in Rotterdam liepen wel zesduizend potentiële Maasmeisjes het gevaar om door hun vader in stukken gesneden in de Maas gegooid te worden. Geef ons meer macht! De Rotterdamse advocatenbrief is een reactie op de macht van de Jeugdzorglobby. Jeugdzorg weet uit elke kritiek over haar disfunctioneren munt te slaan, niet alleen klinkende munt (sinds Savanna weer honderden miljoenen, zonder enig blijvend effect op de wachtlijsten) maar ook meer ongecontroleerde macht, zoals de advocaten terecht signaleren in hun brandbrief aan de rechters. En waar niet gecontroleerd wordt is het met de beroepsethiek gedaan…
Maar wie mocht denken dat er iets nieuws onder de zon is vergist zich! Professionele hysterie en ambivalente volkswoede zijn al vanaf de opkomst van de professionele kinderbescherming de vaste begeleiders ervan. Nimmer vindt er een onbevangen reflectie plaats waarin de klachten van ouders serieus worden genomen. Steevast is het resultaat: meer repressie. Kinderbescherming heeft politiek, rechterlijke macht, academische instituties en publieke opinie (SIRE!) in een ijzeren greep.

• In de eerste helft van de vorige eeuw was de toenmalige Voogdijraad uitgegroeid tot een door ouders intens gehate institutie. De volksmond sprak van "Kinderdief". In 1954 heette het in de wet tot reorganisatie van de Voogdijraden, in parlementair understatement: "dat een wijziging van de naam wel wenselijk is, al ware het slechts, omdat de naam "voogdijraad" bij het publiek langzamerhand een minder gunstige klank gekregen heeft, hetgeen aan het werk van de raad niet ten goede komt". De cynische remedie: de naam ‘Voogdijraden' werd gewijzigd in ‘Raden voor de Kinderbescherming'. Politiek cynisme is nog altijd de kern van het probleem.

• Eind 80er jaren waren het de Raden voor de Kinderbescherming die getergde ouders er toe brachten een boekje open te doen over de praktijken van kinderbescherming en gezinsvoogdijinstellingen, over hun volstrekte rechteloosheid tegenover de "kinderdief” en diens willekeur waar zij, de ouders, aan waren overgeleverd, over de bevoegdhedenverstrengeling van kinderrechter en gezinsvoogd. In een opiniestuk in NRC Handelsblad eisten zij een parlementaire enquête. De Tweede Kamer stelde de Commissie Vliegenthart in. Enkele dagen later stelde de regering de Commissie Gijsbers in om de klachten van de ouders te onderzoeken. De ouders publiceerden "Een rechtsstaat voor het Kind” (Uitg. Annex, 1990, ISBN 9051740077). De kamercommissie vond een parlementaire enquête niet nodig, een parlementair onderzoek leek voldoende. Het rapport "Rechtzetten” was het resultaat. Staatssecretaris Kosto organiseerde een drietal congressen voor ouders en professionals. Het "resultaat” van dit alles: In 1993 diende Staatssecretaris Kosto de herzieningswet Ondertoezichtstelling in. In de Memorie van Toelichting erkende de regering de kritiek op de zogenaamde "dubbelfuncties” van de kinderrechter enerzijds leiding geven aan de gezinsvoogd en anderzijds het beslissen in geschillen tussen diezelfde gezinsvoogd en de ouders:

"De ontwikkeling in de richting van grote geprofessionaliseerde gezinsvoogdijinstellingen gaat gepaard met een groeiend gevoel van onvrede bij met name ouders (… ). Men lijkt de kinderrechter nogal eens te ervaren als een verlengstuk van de [gezinsvoogdij]instelling en ervaart de beslissingen die de kinderrechter neemt in geval van conflict niet altijd als onafhankelijke rechtspraak”.

In mei 1995 verscheen de wet tot herziening van de maatregel van ondertoezichtstelling in het Staatsblad. Mijn eerste daad was een symbolische: ik eiste dat de gezinsvoogd ging staan als hij van het Hof in de rechtszaal het woord kreeg, en wel achter de andere katheder, als mijn wederpartij. En de eerste daad van de gezinsvoogdijinstellingen? De eerstvolgende studiemiddag van de Vereniging voor Familieen Jeugdrecht had als thema: er moest meer geld naar de Jeugdzorginstellingen. Dat geld kwam in overvloed…

De nieuwe wet, bedoeld om een nieuwe onafhankelijkheid in het leven te roepen tussen kinderrechter en Jeugdzorg, heeft alleen maar tot versterking van het bolwerk Jeugdzorg geleid en tot verdere uitholling van de rechtsbescherming van ouders tegen de hebzuchtige handen van de kinderdief. De protesten van de ouders, niet minder hevig dan in de 80er jaren, zijn gesmoord. Zij worden overstemd door het publicitaire kabaal zodra er weer een fataal ongeluk gebeurt onder de ambtelijke ogen van Jeugdzorg met een nieuwe claim om meer geld. De gezinsvoogdijinstellingen gingen op in een nieuwe bureaucratische schil: Bureau Jeugdzorg, in naam onafhankelijk van de rechter, geflankeerd door Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). De maximumtermijnen voor uithuisplaatsing werden afgeschaft.

• In naam was Jeugdzorg nu los van de kinderrechter, maar in de beleving van de meeste kinderrechters veranderde er niets. De woede van de ouders bleef. Toen kwamen Savanna en het Maasmeisje. Jeugdzorg plengde krokodillentranen over hun zogenaamde onmacht tegenover zoveel "macht” van de ouders. "Kinderen eerst” werd hun sofistisch adagium. Rouvoet zette nieuwe fuiken: Centra voor Jeugd en Gezin, elektronisch kinddossier en verwijsindex. Alle artsen, leraren en onderwijzers, maatschappelijk werkers, vroedvrouwen, zij allemaal worden onbezoldigde opsporingsambtenaren: méér van hetzelfde. Gevolg: wachtlijsten, meer geld, meer wachtlijsten, nog meer geld enz.

Ook de Nationale Ombudsman heeft inmiddels – en niet voor het eerst – alarm geslagen. In het openbaar verklaarde hij op 7 december 2008 zich te schamen over Nederland, waarin op dat moment maar liefst 831 "probleem”kinderen onschuldig zijn opgesloten in jeugdgevangenissen. Ook de Nationale Ombudsman eist echter de verkeerde maatregel: méér inrichtingen. Maar dat is natuurlijk een ongerijmdheid: Wat is nu het verschil tussen een jeugdgevangenis en een gesloten inrichting. Maar vooral is de ongerijmdheid: aanbod schept vraag. Het systeem is gewoon verstopt door de massale lichtvaardige uithuisplaatsingen, en die zijn weer het gevolg van het door overheid en media gevoede, door volkshysterie bepaalde beleid met betrekking tot Jeugdzorg.
Het wordt nu echt tijd voor een kritische regeringscommissaris, niet voor de wachtlijsten, maar voor de rechtsstatelijkheid van de kinderbescherming. Een goede titel voor de discussiebijeenkomst die de advocatengroep wil organiseren zou wellicht kunnen zijn: "Een Rechtsstaat voor het kind”.] [10]

Vage klachten

De macht van Jeugdzorg, haar meldpunten en de Raad voor de Kinderbescherming groeit. Op de brandbrief van de familie- en jeugdadvocaten komt geen reactie. Jeugdzorg start zelfs nieuwe campagnes en er worden nieuwe vormen van ‘mishandelingen' aan het 'mishandelpakket' toegevoegd. Zo volgt er een campagne die onder andere grootouders oproept om mogelijke affectieve verwaarlozing van hun kleinkinderen te melden. Aan hoeveel knuffels of aaien-over-de-bol de Nederouder in het Utopia van Jeugdzorg moet voldoen vermeldt de campagne helaas niet. Het zorggedrocht blijft oproepen tot meldingen, hoopt de wachtlijsten voor inquisities op en slaat er klinkende munt uit. Er volgt een meldcode voor de medische beroepsgroepen en de geldtoevoer naar het gedrocht Jeugdzorg blijft groeien zonder dat er inzicht is in de resultaten of de gevolgen van de handelingen van de zorgentiteit.

Perverse prikkels in de Jeugdzorg

De groei van de vraag en het aantal doorverwijzingen naar de Jeugdzorg is de afgelopen jaren spectaculair geweest, zo stelt de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling in hun Briefadvies van april 2011. Wachtlijsten bij de Bureaus Jeugdzorg vormden met de regelmaat van de klok het hoofdpijndossier in het bestaan van het programmaministerie voor Jeugd en Gezin. Zelfs de meest voorzichtige verwachtingen om de stijging een halt toe te roepen, verbleekten bij de praktijk van het zorggebruik (Hermanns 2009). Ook in het onderwijs baart de jaarlijkse groei van ruim 40% aan rugzakjes voor passend onderwijs zorgen en dreigt de zorgvoorziening inmiddels onbetaalbaar te worden (Wever 2011) (...).
Het directe ingrijpen van de overheid is natuurlijk wel verklaarbaar en wordt ook wel het Savanna-effect genoemd. Schrijnende gevallen van kinderverwaarlozing en incidenten waarbij de Jeugdzorg niet in staat was om de juiste hulp te bieden, creëerden de roep om eerder en effectiever in te grijpen. Veel van het landelijk en gemeentelijk jeugdbeleid is gebaseerd op de angst voor het optreden van (deze) incidenten. Maar dat gaat voorbij aan twee dingen:

Ten eerste – zo blijkt uit verschillende vergelijkende (inter)nationale studies – aan het feit dat het met de overgrote meerderheid van de Nederlandse kinderen goed gaat (hbsc 2009);

Ten tweede aan het feit dat er zo een beleid ontstaat dat niet zozeer gericht is op het ontdekken en stimuleren van positieve ontwikkelingen voor kinderen, als wel op het steeds vroeger en sneller signaleren van risico's en problemen. Ook in het huidige regeerakkoord gaat de aandacht vooral naar het (niet) functioneren van de Jeugdzorg. Dit staat symbool voor een dieperliggend probleem, namelijk dat te veel gewone problemen zijn verworden tot grootschalige zorgproblemen.

Een beleid dat niet gericht is op preventieve risicoanalyses, met een onherroepelijke route naar directe professionele interventies en daarmee naar lange wachtlijsten, maar een beleid dat gericht is op de sociale inbedding van gezinnen. Hiermee kan de overheid betrokken zijn en toch op afstand blijven. Hier ziet de rmo dan ook mogelijkheden binnen de huidige stelselherziening. Dit zal niet eenvoudig zijn gezien de vele betrokken instellingen en overheden. Momenteel hebben de vele financiers een eigen systematiek, die onvoldoende overeenkomt met de uitvoeringswerkelijkheid en bovendien gepaard gaat met diverse perverse prikkels (alleen al te zien aan de jaarlijkse groei van indicaties en uitgaven). Financiële ontschotting kan deze perversiteit doorbreken, maar heeft ook een gevaar in zich. Bundeling van geldstromen kan nieuwe monopolisten creëren en daarmee de neiging de jeugdhulp te strak te willen aansturen. Mede vanuit dit oogpunt is het van belang dat de stelselherziening gepaard gaat met een verandering in zorginhoudelijke visie. Monopolies en strakke aansturing zijn te voorkomen als gemeenten niet zelf de jeugdhulpverlening gaan vormgeven, maar dit overlaten aan de mensen zelf.] [11]

Stellingnames

De aanname van de Leerplichtweg van 1969 en het democratiseren van HBO's en Universiteiten heeft onherroepelijk geleid tot de teloorgang van een kwalitatief hoogstaand onderwijssysteem.

De inhoud van de Leerplichtwet van 1969 is moreel verwerpelijk en in strijd met de Universele Mensenrechten en de EVRM.

De inhoud van de Leerplichtwet van 1969 is zo verwerpelijk dat deze zelfs tegenstrijdig is  met zichzelf. Zo is een verklaring van ouders die vrijstelling van de Leerplichtwet onder artikel 5b (richtingsbezwaar) willen overleggen tegen een school of instelling, niet geldig indien de jongere in het jaar, voorafgaande aan de dagtekening van de kennisgeving, geplaatst is geweest op een school onderscheidenlijk instelling van de richting waartegen bedenkingen worden geuit (artikel 8b).

Artikel 6 van die Leerplichtwet schrijft voor dat alle verklaringen omtrent richtingbezwaar voorafgaand aan het nieuwe schooljaar voor 1 juli moeten worden ingediend. Aangezien een schoolperiode nooit voor 1 juli eindigt, kan de ouder wiens kind in het voorgaande jaar schoolging onmogelijk aan deze wet voldoen. Noch kan de wetgever deze verklaring in die regel volgens haar eigen wet afkeuren.

De aanname van de Leerplichtwet 1969 waarmee de overheid impliciet de aansprakelijkheid en verantwoordelijkheid voor de zorg en opleiding van de Nederlandse kinderen op zich heeft genomen, heeft geleid tot een totalitair onderwijs- en zorginterventiesysteem dat in geen enkel opzicht deugde, deugt, of kan deugen, omdat er in een samenleving wel gemeenschappelijke grenzen zijn, maar er binnen die grenzen onbeperkte individualiteit heerst die onmogelijk (in een vierclustersysteem) gevat kan worden.

Een overheid die zich schuldig maakt aan rechtsongeldige gezinsinterventies op basis van risico-analyses en het niet-pluis-gevoel van een wetenschappelijk bewezen niet-functionerende, geldverslindende ‘zorgentiteit,' maakt stelselmatig inbreuk op de fundamentele rechten van haar burgers, daarmee blijkgevende van grenzeloze minachting voor deze burgers en een totale overschatting van de eigen kwaliteiten, haar bestuurskunde en haar invloed op de door haar zelf veroorzaakte problematiek die zij daarmee propageert te bestrijden.

Als een jongere preventief in een inrichting of jeugdinstelling wordt geplaatst om te voorkomen dat deze affectief door de ouders wordt verwaarloosd, is de remedie erger dan de kwaal.

Een lineair risicoanalysesysteem geeft geen enkele voorspellende garantie over het ingecalculeerde gedrag van de mogelijke pleger. Iedere poging tot beheersing van het dynamische humane in macro- meso of microperspectie, is ijdel.

Een misdaad is pas een misdaad wanneer deze is begaan.

Pleger uit huis. Niet kind uit huis.

Een land waarin misbruik van de noodrem in de trein strafbaar is, maar het volledig ontwrichten van een gezin door een valse, lasterlijke of loze melding bij het Algemeen Meldpunt Kindermishandeling absoluut niet strafbaar is, noemt men in de regel een dictatuur en/of een bananenrepubliek.

Lijst met definities

(Zinloos) geweld: moedwillige lichamelijke of emotionele mishandeling van mensen. Ongeacht in welke vorm of mate.

Zinvol geweld:wanneer iemand zich uit noodweer, omwille van de eigen veiligheid, of het behoud van diens lichamelijke of emotionele integriteit, verzet tegen zinloos geweld. Ook: geweld omwille van de algemene veiligheid door wetsdienaren (resp. politie, veiligheidsambtenaren).

Lasterlijke melding: wanneer de melder een melding doet die volledig is gelogen, met als enige doel om het slachtoffer moedwillig leed aan te doen.

Valse melding: wanneer de melder een melding doet omdat deze een ander inzicht heeftin de levensovertuiging, opvoeding of omgangsvorm en vindt dat het slachtoffer zich aan deze inzichten moet conformeren.

Loze melding: Melding op basis van niet pluis gevoel, die na inquisitie ongefundeerd blijkt te zijn.


[1] Universele Rechten van de mens Nederlands (1) en Protocol EVRM Engels (2)

[2] Zie ook MvT, Kamerstukken II 1992-1993, 23012, nr 3, p. 35/36.

[3] Zie bijvoorbeeld Kamerstukken II 2008-2009, 32015, nr 3, p. 2 en 7-8. Zie ook Rb. Zwolle 6 januari 2010, LJN: 
     BK7412 (Loverboy).

[4] Uit: ‘Moet jij niet naar school?' Een onderzoek naar de juridische aspecten van thuisonderwijs vanuit
     Nederlands en rechtsvergelijkend perspectief p. 19-20. Proefschrift Johanna Sperling 14 oktober 2010

[5] Uit: ‘Moet jij niet naar school?' Een onderzoek naar de juridische aspecten van thuisonderwijs vanuit
     Nederlands en rechtsvergelijkend perspectief p. 13. Proefschrift Johanna Sperling 14 oktober 2010.

[6] (Stevens 2002, p. 14)

[7]Onderwijsverslag 2002-2003

[8]Artikel Teloorgang van het Onderwijs. Uitkijk, 29 april 2007

[9]Bron: wikipedia

[10]Info oudervervreemding.nl / ouderverstoting.nl januari 2009 Bron: http://www.peterprinsen.nl/

[11]Bevrijdend kader voor de jeugdzorg april 2011, Briefadvies van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling  http://www.rmo.nl/


                   
          Terug naar Alle artikelen Jeugdzorg Dark horse