maandag 17 februari 2014

De privacy-loze jeugd....

ANALYSE - Dinsdag stemt de Eerste Kamer over de nieuwe Jeugdwet. De wet heeft vergaande impact op de privacy van de jeugd en hun ouders.


De nieuwe Jeugdwet is allereerst bedoeld om de diverse diensten te bundelen en de regie bij de gemeente onder te brengen. Daar valt van alles over te zeggen, maar daar gaat dit stuk niet over. Hier kijken we alleen even naar de privacyaspecten die met de wet verder aangetast worden. Een groot deel van de zaken zijn overigens al een tijd gemeengoed. Maar met de huidige wet wordt het nog een beetje uitgebreid en verankerd.

Het hele verhaal begon een jaar of zeven geleden met de introductie van het elektronische kinddossier (EKD). Het papieren, lokale, dossier werd vervangen door een centrale, voor iedereen toegankelijke, versie. En als je dan toch bezig bent, stop je er gewoon nog wat meer informatie in. Vervolgens kregen we ook nog een landelijke verwijsindex risicojongeren (VIR). Daarin komen meldingen bij elkaar over jongeren. Met als doel dat hulpverleners niet langs elkaar heen werken.

Dit alles zorgt ervoor dat er inmiddels een enorme opslag van gegevens over de jeugd plaatsvindt. Ouders van net geboren kinderen krijgen al heel snel bezoek waarbij een enorme lijst met vragen voorbij komt. Alle antwoorden verdwijnen in het dossier. Alle bezoekjes aan instanties als een consultatiebureau leveren weer aanvullingen op. Als een kind vijf jaar is, komt er een brief van de JGZ met daarbij weer heel veel vragen (check vraag 21). Vrijwel niemand heeft in de gaten dat je eigenlijk helemaal geen antwoord hoeft te geven. Hoewel je dat natuurlijk weer verdacht maakt, dan lijk je immers een zorgmijder.

Maar check gerust wat ze allemaal over uw kind verzamelen in dat dossier. Het dossier blijft bewaard tot het 35 levensjaar van het “kind”. Dus met een beetje pech zorgt een “vlekje” in het dossier ervoor dat een belangrijke baan met screening geen mogelijkheid meer is.



In de memorie van toelichting van de Jeugdwet staat uitgebreid beschreven waarom het toegestaan is om de grondwet, diverse Europese wetten en een aantal internationale verdragen te schenden met betrekken tot de inbreuk op de privacy: het is in het belang van het kind. De argumentatie is gebouwd op drijfzand. Allereerst is nooit aangetoond dat ook alle gegevens daadwerkelijk helpen. Daarnaast is nooit bewezen dat de jeugdgezondheidszorg in staat is de gegevens optimaal te gebruiken. En tot slot is niet bewezen dat alle mensen die toegang hebben tot die gegevens (duizenden) daadwerkelijk altijd netjes omgaan met alles wat in die dossiers staat.

Kortom, het is proportioneel noch noodzakelijk.

Wat wel duidelijk is, is dat de ingeslagen weg de diverse instanties aanzet om vooral nog een stapje verder te gaan. Zo wordt er onder de noemer “schoolkracht” bij tweedeklassers van het middelbaar onderwijs een vragenlijst afgenomen. Ouders geven passief toestemming als ze niet reageren op een brief die ze vlak voor het afnemen krijgen. Alle vragenformulieren lijken anoniem, maar zijn dat niet. De school krijgt weliswaar geen toegang tot de individuele lijsten, de GGD wel. Het wordt gekoppeld aan een burgerservicenummer.

Neem de vragenlijst met maar liefst 110 vragen gerust even door. Die vragen gaan niet alleen over het kind, maar ook over de ouders: etniciteit (van ouders), ontbijtgedrag, sportdrankjes, tv/computergedrag, zelfmoord, automutilatie, seks, problemen met ouders, problemen met inkomen ouders, drank/drugs/verslaving kind zelf en ouders, etc etc. En alles wordt opgeslagen een weer zestien jaar bewaard.

Dan de eerder genoemde verwijzingsindex (VIR). In de voorgestelde Jeugdwet willen ze die graag uitbreiden. Dan kunnen ook incidenten binnen een gezin gevonden gesignaleerd worden. Nu heb je alleen een “match” als van één jongere twee verschillende meldingen binnenkomen. Straks heb je ook een “match” als binnen één gezin van twee verschillende kinderen één melding binnenkomt.

In het memorie van toelichting staat bij 10.3.2.1 dat de VIR vooral meerwaarde biedt bij bovenregionale signalen. En dat is dan ook gelijk de hele motivatie om er mee verder te gaan en het uit te breiden. Lees je echter de evaluatie waar naar verwezen wordt zelf, dan kom je dit tegen bij de conclusies:

Deelnemers van de focusgroepen stellen dat er wordt geïnvesteerd in het gebruik van de VIR in termen van tijd geld en moeite, maar dat meerwaarde van de VIR (nog) niet wordt ervaren. Er wordt weinig gemeld als er wordt gemeld levert dit veelal matches met bekende instanties. Dit resulteert in weerstand bij meldingsbevoegden, regievoerders en coördinatoren.

Overigens is dat “weinig gemeld” met een korreltje zout te nemen. In de eerste anderhalf jaar werd van maar liefst 250.000 jongeren een signaal ontvangen (7% alle jeugd).

Tot slot weer even over de voorgestelde Jeugdwet zelf. Die wet waarin bovenstaande dus allemaal wet wordt. Ten minste, als de Eerste Kamer voorstemt. In de Tweede Kamer deden SGP, CDA, ChristenUnie, VVD, D66, GroenLinks en PvdA dat al. Dus de kans dat de Eerste Kamer de wet aanneemt, is behoorlijk groot. We halen er nog wat eigenaardigheden uit.

De Jeugdwet bevat maar liefst 130 keer het woord “gegevens”. Het is dus een centraal begrip in de hele aanpak.

De wet zorgt er bijvoorbeeld ook voor dat op gemeenteniveau bevoegde ambtenaren na melding alle gegevens over een kind moeten kunnen zien. Lees 4.1.7 lid 2:

De jeugdhulpaanbieder, de jeugdhulpverlener en de gecertificeerde instelling verstrekken bij en naar aanleiding van een melding als bedoeld in het eerste lid aan de ingevolge deze wet met toezicht belaste ambtenaren de gegevens, daaronder begrepen persoonsgegevens, gegevens betreffende de gezondheid en andere bijzondere persoonsgegevens, die voor het onderzoeken van de melding noodzakelijk zijn.

In de wet staat dat het mogelijk moet zijn dat meldingen in de verwijzingsindex verwijderd moeten kunnen worden (bijvoorbeeld als het niet ernstig of op verzoek bleek). In de wet staat echter ook het volgende (7.1.2.3 lid 2 en 3):
2. Bij de verwijsindex is een historisch meldingenarchief gevoegd waarin uit de verwijsindex verwijderde meldingen worden opgenomen. Het historisch meldingenarchief heeft tot doel de verdere verlening van hulp, zorg of bijsturing ten behoeve van een jeugdige te ondersteunen.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met het oog op een effectief gebruik van de verwijsindex noodzakelijke andere voorzieningen worden aangewezen die aan de verwijsindex worden toegevoegd.
Weg is dus niet weg. En als ze nog wat nieuws verzinnen kan dat gewoon.
En in 7.1.4.4 staat dan doodleuk dat alle hulpverleners bij alle meldingen kunnen (inclusief strafrechtelijke). Om vervolgens in 7.3.12 aan te geven dat het hele dossier eigenlijk voor iedereen toegankelijk is, als je maar een goede reden hebt.

Ook voor de ouders zelf overigens. Tenminste, als je bereidt bent een paar maanden te wachten en enige “schoning” voor lief neemt.

De essentie van dit verhaal is: hulpverleners en ambtenaren krijgen het recht om alle gegevens over de jeugd en hun ouders te verzamelen en in te zien, zonder dat aantoonbaar is dat het echt in het belang van het kind is. En als ouder heb je weinig grip op wat er allemaal met het dossier gebeurt.

Update (19-2-2014 22:00 uur): Vervolgverhaal over doelstellingen JGZ maakt duidelijk waarom privacy-inbreuk verstrekkende gevolgen kan hebben.




Systeem voor melding van risicokinderen werkt niet

Veel te ruime criteria en verschillende interpretaties

Het landelijke ict-systeem waarin hulpverleners onderling risicosignalen over kinderen moeten uitwisselen, werkt niet. Vijf jaar na invoering van de zogenoemde Verwijsindex Risicojongeren, concludeert gezondheidswetenschapper Inge Lecluijze in haar promotieonderzoek dat er nauwelijks 'nieuwe' probleemkinderen mee worden opgespoord. Het systeem is te onduidelijk en wordt vaak ervaren als administratieve last.

Door: Anneke Stoffelen 3 november 2015, 06:00

De Verwijsindex Risicojongeren was destijds het antwoord op een aantal drama's in de jeugdzorg waarbij hulpverleners te laat ingrepen, zoals de vermoorde peuter Savanna en het Maasmeisje in Rotterdam. In die zaken werkten professionals langs elkaar heen en wisten niet van elkaars bestaan.

“Een leraar op een basisschool interpreteert 'risicokind' anders dan een jongerenwerker in een achterstandsbuurt die dagelijks tieners veel ziet drinken.”

                                                                      Inge Lecluijze, wetenschapper

Een nieuw digitaal informatiesysteem moest dat beëindigen. Hulpverleners - van leraren tot artsen en agenten - worden nu geacht een melding te doen als zij risico's zien voor de gezonde ontwikkeling van een kind. Als twee hulpverleners dezelfde jongere registreren, maakt de verwijsindex een 'match'. Van de ongeveer 200 duizend meldingen die nu jaarlijks in het systeem worden gedaan, leiden er 26 duizend tot zo'n match. De bedoeling is dan dat professionals onderling overleggen over oplossingen voor het kind.

Lecluijze, die woensdag promoveert aan de Universiteit Maastricht, heeft de invoering van het ict-systeem de afgelopen jaren gevolgd. Een van haar conclusies: de verwijsindex levert hulpverleners nauwelijks nieuwe relevante informatie op. 'Het is zeer de vraag of de meerwaarde opweegt tegen de tijd en het geld dat de verwijsindex kost', zegt ze.

Een van de problemen is volgens de onderzoekster dat in verschillende beroepsgroepen totaal anders wordt gedacht over wat een 'risicokind' is. 'Een leraar op een basisschool interpreteert dat anders dan bijvoorbeeld een jongerenwerker in een achterstandsbuurt die dagelijks tieners veel ziet drinken of drugs gebruiken.'

Criteria

De overheid heeft een aantal criteria opgesteld waarmee professionals kunnen toetsen of een risico moet worden gemeld. 'Het gaat van een van school gestuurd kind tot een krappe woning', zegt Lecluijze. 'Maar de criteria zijn zo ruim geformuleerd dat bijna ieder kind als risico zou moeten worden geregistreerd.' Wel of niet melden is nu in de praktijk vooral een weinig onderbouwde individuele inschatting.

Bovendien spreken hulpverleners die toch al contact hebben over een kind, soms samen af een melding te doen in de verwijsindex. 'Dat is een soort oneigenlijk gebruik', zegt Lecluijze. 'Hulpverleners denken: dan wordt me achteraf in elk geval niet verweten dat ik niks heb gemeld. Maar nieuwe informatie levert dat natuurlijk niet op.'

Evaluatierapport

“Het systeem is te veel van bovenaf aan hulpverleners opgelegd”

                                                                      Inge Lecluijze, wetenschapper

Dit beeld wordt bevestigd door een evaluatierapport in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid van begin dit jaar. Daarin staat dat driekwart van de matches plaatsvond tussen hulpverleners die al contact hadden over een bepaald kind. In 10 procent van de gevallen volgde op een match ook daadwerkelijk actie.

Volgens de onderzoekers was het toen nog 'te vroeg' voor een besluit over de toekomst van het systeem. Staatssecretaris Van Rijn schreef in juni aan de Tweede Kamer dat de Verwijsindex Risicojongeren 'zeker een toegevoegde waarde heeft bewezen'.

Lecluijze trekt dit zeer in twijfel. 'Het systeem is te veel van bovenaf aan hulpverleners opgelegd en wordt nauwelijks als meerwaarde ervaren. In de nieuwe jeugdwet die begin dit jaar is ingevoerd, is de verwijsindex zonder veel discussie opgenomen. Er is opnieuw debat nodig over de vraag of je dit systeem wettelijk moet verplichten.'

Regionaal verschil

Brancheorganisatie Jeugdzorg Nederland zegt dat het nut van de verwijsindex regionaal sterk verschilt. 'In sommige regio's wisselen hulpverleners op andere manieren al veel informatie uit. Daar is de verwijsindex nogal overbodig', zegt een woordvoerder. 'In andere steden wordt er juist veel gebruik van gemaakt.'

De meeste ouders en kinderen kennen de Verwijsindex Risicojongeren overigens helemaal niet, merkte Lecluijze. 'Het is verplicht ouders te informeren, maar dat kan ook al door enkele algemene zinnen op te nemen in de schoolgids. Juridisch gezien voldoet de verwijsindex aan de privacywetgeving. Maar dat het allemaal mag, voorkomt niet dat sommige ouders en hulpverleners het toch ervaren als een inbreuk op hun privésfeer.'

Geen opmerkingen:

Een reactie posten